Iedereen om haar heen is al heengegaan.
Echt goed bewegen kan ze zelf niet meer.
Haar lichaam is zuchtend bedolven
onder het gewicht van haar zware leven.
Maar ze denkt er niet aan om op te geven.
Eigenlijk denkt ze helemaal niet meer.
Steeds als het tijd is voor haar medicijnen
en de zuster zacht haar versleten hand pakt,
breekt een lach door op haar versteende gelaat.
Een twinkeling verschijnt in haar doffe ogen:
“Jan, ben jij het?”